Interviews

Ontdekken wie je bent

Zelfbeeldontwikkeling van hoogbegaafde kinderen

Annemieke van Manen

Janet van Horssen studeerde levenslooppsychologie aan de Open Universiteit en doet nu promotieonderzoek naar het zelfbeeld van hoogbegaafden. We praten in dit interview met haar over het belang van een goede zelfbeeldontwikkeling.  

 

Janet van Horssen. Foto: Annemieke van Manen.

Je bent gefascineerd door levensverhalen in combinatie met hoogbegaafdheid. Wat trekt je daarin aan? ‘Ik ben bijzonder geïnteresseerd in de levensloop van genie n zoals Bach en Darwin. In hun dagboeken en brieven zoek ik naar de manier waarop zij zichzelf zagen en begrepen in verschillende levensfases, door welke factoren dat werd beïnvloed en hoe zij sturing gaven aan hun talentontwikkeling. Natuurlijk met in mijn achterhoofd de vraag: wat kunnen we daarvan leren over begaafdheid in relatie tot de ontwikkeling van het zelfbeeld?’       

 

Zelfbeeld wordt enerzijds bepaald door zelfreflectie, anderzijds door sociale vergelijking met anderen. Wat is wetenschappelijk gezien een gezond zelfbeeld?
‘Het zelfbeeld ontwikkelt zich altijd in sociale context. Persoonlijke kenmerken die in de ene context als negatief worden beoordeeld, kunnen in een andere context neutraal of positief zijn. Hoogbegaafden zijn bijvoorbeeld vaak bijzonder nieuwsgierig, maar niet iedereen beoordeelt die nieuwsgierigheid als iets positiefs. Als je bijvoorbeeld op school vaak te horen krijgt dat je moet ophouden met vragen stellen, kun je gaan geloven dat nieuwsgierigheid een negatieve eigenschap is. Maar wanneer je tegelijkertijd thuis wordt gestimuleerd in het uitpluizen van een encyclopedie, dan is dat juist een positief kader. Ik denk dat een gezond zelfbeeld een goed gedifferentieerd zelfbeeld is. Dat houdt in dat je vooral kijkt naar je persoonlijke eigenschappen: wat maakt mij wie ik ben en accepteer ik mijn sterke en minder sterke eigenschappen? Uit onderzoek weten we dat dergelijke zelfkennis een voorwaarde is voor je welzijn, persoonlijke groei en positieve relaties met anderen.’   

 

'Op het consultatiebureau zouden er al alarmbellen moeten gaan rinkelen'

Bij kinderen uit minderheidsgroepen ontwikkelt het zelfbeeld zich anders. Wat is er specifiek aan de minderheidsgroep hoogbegaafden? ‘De hoogbegaafde kinderen uit ons onderzoek beschreven zichzelf onder meer vaker met kenmerken van intelligentie, bijvoorbeeld slimmer zijn of anders denkend dan anderen. [1] Dit zien we ook terug in onderzoek naar het zelfbeeld van hoogbegaafden in andere levensfasen. Zij beoordelen die capaciteiten zelf vaak als positief: dit geeft ze meer ontwikkelmogelijkheden. Aan de andere kant ervaart een deel van de hoogbegaafden dat ze er vanwege hun cognitieve superioriteit niet bij horen: ze worden sociaal als minderwaardig gezien. Sommige hoogbegaafden passen zich in reactie daarop volledig aan en lopen daardoor het risico zichzelf te verliezen, terwijl anderen zich juist gaan isoleren Er zijn ook kinderen die geen van beide doen. Dit dualistische aspect is mij bij andere minderheidsgroepen, bijvoorbeeld etnische minderheden, niet bekend. Daar lijkt alleen minderwaardigheid een rol te spelen.’ 

 

Wat is de invloed van versnelde cognitieve ontwikkeling op de ontwikkeling van het zelfbeeld?
‘Door bijvoorbeeld een versnelde taalontwikkeling kunnen hoogbegaafde kinderen vaak al voor de basisschoolleeftijd lezen of schrijven. In een klassieke schoolsituatie waarin kinderen ingedeeld zijn op leeftijd, wordt constant onderling vergeleken met leeftijdsgenoten. Door leerkrachten, maar ook door de kinderen zelf. Wanneer je qua ontwikkeling veel verder bent dan de anderen, loopt die vergelijking scheef. Daardoor ontstaat het risico dat je inadequate zelfkennis en onbegrip over jezelf en anderen ontwikkelt, omdat je jezelf niet in je leeftijdsgenoten herkent.’ 

 

Het onderzoek dat je beschrijft, heeft betrekking op hoogbegaafden die ook als zodanig geïdentificeerd zijn. Hoe krijg je de groep in beeld die niet als hoogbegaafd is geïdentificeerd en wallicht niet zo’n positief zelfbeeld heeft? ‘Dat is moeilijk. Je hebt relatieve onderpresteerders, die zesjes halen maar onder hun potentieel zitten. Als het redelijk gaat, trekt school niet altijd aan de bel. Een goede onderzoeksmethode zou zijn om kinderen van jongs af aan te volgen in hun ontwikkeling in een longitudinaal onderzoek – waarin dezelfde proefpersonen gedurende een bepaalde tijd herhaaldelijk worden onderzocht. Retrospectief onderzoek, waarin mensen terugkijken naar die ervaring als kind, heeft als nadeel dat iemand altijd terugkijkt met een interpretatie vanuit zijn huidige zelfbeeld, met de kennis van nu. Voorkomen is natuurlijk beter dan genezen. Op het consultatiebureau zouden er bij een versnelde ontwikkeling al alarmbellen moeten gaan rinkelen. Helaas gebeurt dat nu nog nauwelijks. Dat is mijns inziens een gemiste kans, want als kinderen eenmaal onderpresteren, is herkenning van hoogbegaafdheid soms heel moeilijk.’ 

 

'De onderwijsbehoeften centraal, niet de plek in een onderwijshokje'

In het artikel Ziek van school (Talent 2022-1) beschrijft de zestienjarige Esmee haar basisschooltijd. [2] Ze werd gezien als ‘die domme autist’ en hing er in de klas maar een beetje bij. Dit had grote invloed op haar zelfbeeld.  ‘Kinderen gaan ervan uit dat anderen de wereld zien zoals zij die zien, maar als dan steeds blijkt dat je daarin niet bevestigd wordt, zijn er hoogbegaafde kinderen die dat op zichzelf gaan betrekken en denken: het zal wel aan mij liggen. Als je sociaal niet in een groep past, denk je niet snel: ik ben vast heel slim. Dat geldt voor jezelf, maar ook voor leerkrachten en hulpverleners. Een hulpverlener die gespecialiseerd is in klinische beelden, zoals ADHD, ASS en leerproblemen en die weinig tot geen kennis heeft over begaafdheid, kijkt met een klinische bril naar een kind en zoekt daarin eerder verklaringen voor afwijkend gedrag. Omdat er binnen de GGZ zo weinig bekend is over hoogbegaafdheid, koppelen hulpverleners sociaal gedrag vrijwel nooit aan een versnelde ontwikkeling. Met mogelijke misdiagnoses tot gevolg.’ 

 

Foto: Tom van Limpt

Een peergroep kan helpen bij het ontwikkelen van een gezond zelfbeeld. Betekent dit dat hoogbegaafde kinderen beter af zijn in een voltijd HB-klas? ‘Peercontact is heel belangrijk voor iedere hoogbegaafde, maar de vorm van onderwijs is altijd kindafhankelijk.
Voor sommigen is gesegregeerd onderwijs een goede optie, maar dit geldt niet voor iedereen. Sommige hoogbegaafden zitten in het reguliere onderwijs goed op hun plek, mits daar voldoende onderwijsaanpassingen zijn. Soms is een plusklas al genoeg. Peercontact hoeft overigens niet altijd alleen op school plaats te vinden, ook bij het uitoefenen van een hobby kun je ontwikkelingsgelijken tegenkomen. Ik denk dat de mooiste oplossing ontwikkelingsgericht onderwijs is, waarbij het potentieel en de onderwijsbehoeften van de leerling centraal staan en niet de plek in een bepaald onderwijshokje.’ 

 

De omgeving heeft veel invloed op de zelfbeeldontwikkeling. Dat betekent dus dat leerkrachten hierbij een belangrijke rol kunnen spelen. Hoe doen zij dit op een goede manier?
‘Om kinderen te laten ontdekken welke eigenschappen bij hen passen, is het belangrijk hen zo breed mogelijk te stimuleren. Bied bijvoorbeeld veel verschillende materialen aan. Zelfbeeldontwikkeling kun je onder andere ondersteunen door een hoogbegaafd kind uit te leggen op welke manier hij of zij anders is of anders leert dan leeftijdsgenoten. Voor alle kinderen, en voor kinderen uit minderheidsgroepen in het bijzonder, is een veilig pedagogisch klimaat belangrijk. Onveiligheid kan er namelijk voor zorgen dat je jezelf niet durft te laten zien. Het vermijden van stereotiepe idee n over hoogbegaafde kinderen en een klimaat waarin die diversiteit gewaardeerd en gestimuleerd wordt, is hierbij heel belangrijk.
Vorig jaar bij een congres vertelden een aantal jongvolwassen hoogbegaafden over hun middelbareschooltijd. Ze zeiden dat ze op school graag tijd hadden gekregen om zichzelf te ontdekken en om uit te zoeken op welke manier ze anders zijn. Daar worstelden ze nu nog mee. Dan denk ik: daar zit dus de crux. Vanuit het perspectief van onderwijsaanpassingen is het label hoogbegaafd niet altijd helpend, maar vanuit het perspectief van persoonlijke ontwikkeling is hoogbegaafdheid een belangrijk referentiekader van waaruit hoogbegaafde kinderen kunnen ontdekken wie ze zijn. Volwassenen die het pas later ontdekten, vertellen me vaak: nu ik weet dat ik hoogbegaafd ben, begrijp ik eindelijk hoe ik in elkaar zit.’

 

 

 

Janet is als onderzoeker onder meer verbonden aan POINT, de werkplaats voor onderwijsonderzoek met betrekking tot (hoog)begaafdheid en talentontwikkeling. Op de website www.point013.nl vind je onder andere publicaties, kennisclips en lesmateriaal dat op basis van onderzoeksresultaten ontwikkeld is. Hier kun je meteen mee aan de slag in de klas. Op Janets eigen website, janetvanhorssen.nl/artikelen, staan een aantal publicaties over zelfbeeld- en identiteitsontwikkeling.

 

Referenties

[1] Janet van Horssen-Sollie, Elise Samsen-Bronsveld, Linda van Elderen en Anouke Bakx: Wie ben ik? Een onderzoek naar het zelfbeeld van hoogbegaafde basisschoolleerlingen (2021)

[2] Annemieke van Manen: Ziek van school. Jongeren aan het woord over hun ervaringen (Talent 1/2022).

Deel dit artikel