Zelfde knoppen, ander effect
Wat kunnen we leren van de hulpvragen van hoogbegaafde volwassenen?
Wat zijn de overeenkomsten en verschillen tussen het begeleiden van hoogbegaafde kinderen en volwassenen? Kan goede begeleiding op school voorkomen dat kinderen, als ze volwassen zijn hulp nodig hebben? Rianne van de Ven, coach voor hoogbegaafde volwassenen, aan het woord.
Een volwassene die op zoek is naar een coach op het gebied van hoogbegaafdheid, stuit al snel op de naam Rianne van de Ven. Met haar eigen coachpraktijk en haar onderneming Hoogbegaafd in Bedrijf heeft ze al veel hoogbegaafde volwassenen geholpen hun potentieel te erkennen en ontwikkelen. Rianne schreef een boek waarin zij haar jarenlange ervaring deelt. Hoogbegaafd in praktijk. Versterken van persoonlijk leiderschap bij hoogbegaafde volwassenen is geschreven voor professionals die hoogbegaafde volwassenen begeleiden, maar dient ook als praktische gids voor hoogbegaafden zelf.
De groeiende aandacht voor hoogbegaafdheid is vooral gericht op kinderen. Jouw boek gaat juist over hoogbegaafde volwassenen. Zie jij verband tussen de aandacht voor kinderen en jouw cliënten?
‘De eerste onderwijsprogramma’s voor hoogbegaafde kinderen stammen uit het einde van de jaren negentig, begin 2000. Dit betekent dat veel generaties hoogbegaafde kinderen niet als zodanig geïdentificeerd zijn. Ikzelf ben van 1971 en toen ik op de lagere school zat, gebruikten we volgens mij het woord nog niet eens. Een deel van die volwassenen komt er via hun kinderen achter dat de kenmerken van hoogbegaafdheid ook op henzelf van toepassing zijn. Veel mensen hebben zich succesvol ontwikkeld, maar helaas zijn er ook mensen met wie het niet goed gaat die begeleiding zoeken. Zij kloppen bij mij aan.’
Met welke vragen komen deze volwassenen bij jou?
‘Dat is heel divers. Wat ik vaak hoor, is: ‘Ik heb me altijd anders gevoeld, maar ik wist niet waarom.’ Veel van hen hadden in hun jeugd te weinig peers in hun omgeving. Ik zeg wel eens: in het oogcontact met de ander komt je eigen identiteit tot stand. Maar als je je niet goed kunt spiegelen aan anderen, kan dat problemen geven op het vlak van zelfbeeldontwikkeling en zelfvertrouwen. Overigens komen ook succesvolle hoogbegaafden naar mijn praktijk. Ze hebben het gevoel dat er meer in zit dan eruit komt. Het zijn mensen met een hoog ontwikkelpotentieel dat ze graag willen realiseren.’
In je boek komen veel onderwerpen aan bod die ook bij het begeleiden van kinderen een belangrijke rol spelen, zoals mindset, topdown leren, executieve functies, zones van ontwikkeling en faalangst. Kunnen we stellen dat er veel overeenkomsten zijn in de begeleiding van hoogbegaafde kinderen en volwassenen?
‘Zeker, maar er zijn ook veel verschillen. De ontwikkeling bij volwassenen is langer en dus zijn de effecten groter. Als iets dertig jaar scheef ontwikkelt, duurt het ook langer om het te corrigeren of af te leren. Tegelijkertijd zijn kinderen machtelozer, omdat ze minder invloed hebben om verandering in hun leven aan te brengen. Terwijl een volwassene kan besluiten van baan te veranderen, kunnen kinderen niet zeggen: ‘Ik ga naar een andere school.’ Volwassenen hebben dan wel een grotere reikwijdte aan mogelijkheden, maar ook zij kunnen zich machteloos voelen. Door meer verplichtingen waaraan ze moeten voldoen bijvoorbeeld, zoals de verantwoordelijkheid voor een hypotheek. De invloed die volwassenen kunnen hebben om veranderingen aan te brengen in hun leven is dus aan de ene kant groter en aan de andere kant kleiner. Dat aspect is heel anders dan bij kinderen.
Daarbij komt ook dat ik met een volwassene vanuit rede en gelijkwaardigheid kan praten, terwijl bij kinderen bepaalde hersenfuncties en executieve functies nog niet volgroeid zijn. Een kind moet je dus als een kind behandelen en een volwassene als een volwassene. De knoppen waaraan je draait lijken hetzelfde, maar de effecten zijn anders.’
Welk onderwerp dat jij hebt beschreven wordt op basisscholen niet of te weinig meegenomen in de begeleiding?
‘School gaat toch voornamelijk over leren, presteren, over de cognitief-intellectuele kant, terwijl die andere kant, de sociaal-emotionele ontwikkeling, het mens-zijn en het anders zijn, misschien wel veel belangrijker is. Je lost niet alles op met meer uitdagen, verdiepen en versnellen. Ik stel mijn cliënten regelmatig de vraag: ‘Wat zou je willen dat anders was gegaan in je jeugd?’. Het antwoord is vaak: ‘Ik had het gevoel willen hebben dat het oké is dat ik anders ben.’ Daar zit veel leed en pijn. Succeservaringen kennen een beschermende factor, waardoor je ook gemakkelijker tegenvallers kunt opvangen. Iemand die zich ontwikkelt tot een niet-succesvolle hoogbegaafde volwassene heeft die beschermende factor weinig gekend. Het is dubbel: hoogbegaafdheid is geen garantie voor excellente prestaties, maar als er prestaties zijn, zijn die wel heel bevorderlijk voor het verder positief ontwikkelen van de hoogbegaafde.’
Lianne Hoogeveen spreekt in haar oratie (zie pagina 34) over hoe moeilijk het kan zijn om kinderen met een hoog ontwikkelpotentieel te herkennen. Zijn jouw volwassen cliënten de dupe van het feit dat hun potentieel in hun kindertijd niet herkend is?
‘Ja, maar dat komt doordat ze geen passend onderwijs hebben gekregen en dat is wat anders dan dat ze herkend hadden moeten worden als hoogbegaafd. Ik ben het eens met wat Lianne zegt: hoogbegaafdheid als label is niet goed, als concept wel. Wil je passend onderwijs geven, dan moet je de behoefte van een kind zien. Een kind kan dit niet goed zelf verwoorden. Ik vind dit uitermate complexe problematiek. Volwassenen die niet herkend zijn, hoor ik zeggen: ‘Had ik het maar geweten.’ Jongvolwassenen die wel als kind herkend zijn, leven juist met het juk: ‘Had ik het maar niet geweten, dan had ik al die druk en verwachtingen niet gevoeld.’ Zelfs nu we wel meer kennis hebben, worden niet alle hoogbegaafde kinderen gezien; dat is nog pijnlijker. Het niet weten en wel weten, brengt beide problematiek met zich mee. Ik zou wel met een tijdmachine dertig jaar de toekomst in willen reizen om te kijken hoe de hoogbegaafden die nu kind zijn, terechtgekomen zijn. Heel eerlijk, ik weet het niet.’
Verwacht jij, met de toenemende aandacht voor hoogbegaafdheid in het onderwijs, dat er in de toekomst minder hoogbegaafde volwassenen met problemen zullen zijn?
‘Ja, dat verwacht ik inderdaad, maar de problemen zullen niet weg zijn. De vraag ‘Hoe ga je ermee om als je in je werk een oplossing eerder ziet dan anderen?’ wordt niet opgelost met wat een kind op school leert. Verschillen tussen het hoogbegaafde individu en de omgeving zullen er altijd zijn en die kunnen tot een mismatch leiden.’
Wat is het belangrijkste dat basisschoolleraren volgens jou moeten weten over hoogbegaafdheid?
‘Dat het overal voorkomt, dat de kans groot is dat ze hoogbegaafde leerlingen in de klas hebben en dat deze kinderen er niet op uit zijn om hen te laten falen of voor schut te zetten, dat ze niet lastig zijn. Sommige leraren worden onzeker van een hoogbegaafd kind in de klas. Als ze zich erop betrappen dat ze eigenlijk een hekel hebben aan dit kind en durven erkennen dat ze mogelijk niet positief kunnen bijdragen aan de ontwikkeling, gun ik het hen dat ze hulp gaan zoeken. Dat is geen falen, want je stelt daarmee juist het belang van het kind voorop.’
Was er toen je jong was een leraar die voor jou het verschil heeft gemaakt?
‘Ik zat op de openbare basisschool in een klein stadje. Terugkijkend hebben ze daar alles gedaan wat in hun vermogen en kennis lag om mij positief van school af te laten gaan. Met een maximale Cito-score ging ik naar het gymnasium. Ik herinner me de juf in de tweede klas van de basisschool die mij schilders als Rembrandt, Van Gogh en Mondriaan leerde kennen. Ik was in die tijd bezig met patroonontwerp en handwerken, met name breien. Doordat zij mij het opzetten van de steken leerde, iets wat tot dan toe anderen voor me deden, kon ik voortaan zonder hulp mijn eigen breiprojecten starten. Wat een uitbreiding van mijn autonomie! Ook later, op de middelbare school, waren er docenten die me het gevoel hebben gegeven dat ze mij echt zagen.’
Moet een leraar hoogbegaafd zijn om een kind het gevoel te geven dat het gezien wordt?
‘Een niet-hoogbegaafde leraar kan veel betekenen voor een hoogbegaafd kind, maar om een gelijkwaardige spiegel te zijn in de diepgang en erkenning, helpt het heel erg als de leraar zelf hoogbegaafd is. Die bekrachtiging in dat intense en complexe mens-zijn hoeft echter niet per se op school te liggen, dat kan ook buiten school zijn. Ouders kunnen hun kinderen bijvoorbeeld in aanraking brengen met peers. Maar mijn antwoord op de vraag is ‘ja’. Naar mijn mening is een hoogbegaafde leraar van grote waarde voor de ontwikkeling van een hoogbegaafd kind. Het hangt af van je opvatting over wat school moet bieden: is school louter bedoeld om onderwijs te verstrekken of is het een plek waar je kinderen begeleidt in de ontwikkeling naar volwaardig mens?’
Het boek Hoogbegaafd in praktijk van Rianne van de Ven is te bestellen via www.hoogbegaafdinpraktijk.nl.